ontvloeien
- Geluid: ontvloeien (hulp, bestand)
- ont·vloei·en
ontvloeien [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontvloeien |
ontvloeide |
ontvloeid |
zwak -d | volledig |
- ergens uitvloeien; ergens uit ontspringen
- Maar brandt
De hand,
Die 't speeltuig spant,
Van 't innig boezemgloeien;
Geen toon
Zoo schoon
By mensch en Goôn,
Dan die het hart ontvloeien. [2]
- Maar brandt
- Het woord ontvloeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1859)–Willem Bilderdijk De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13