ongenood
Uiterlijk
- on·ge·nood
stellend | |
---|---|
onverbogen | ongenood |
verbogen | ongenode |
partitief | ongenoods |
ongenood
- niet uitgenodigd
- Het huis is goed beveiligd tegen ongenode gasten.
- Het woord ongenood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongenood" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ ongenood op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be