onduleren
- on·du·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘golven’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse onduler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
onduleren |
onduleerde |
geonduleerd |
zwak -d | volledig |
onduleren [3]
- overgankelijk doen golven, golfvormig maken, in wisselstroom veranderen
- Het woord onduleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onduleren" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "onduleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ onduleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 46 %
- Prevalentie Vlaanderen 51 %