obedecer
Uiterlijk
- o·be·de·cer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
obedecer |
obedecía |
obedecido |
volledig |
obedecer
- onovergankelijk gehoorzamen, luisteren, gehoorzaam zijn
- overgankelijk (~ a) reageren op
- (~ a) voortvloeien uit