mean
Uiterlijk
- Werkwoord 1: erfwoord van Middelengels mēnen, Angelsaksisch mænan. West-Germaans *menjojanan (zie ook Duits meinen, Nederlands menen).[1]
- Bijvoeglijk naamwoord 1: erfwoord van Middelengels mēne, Angelsaksisch gemæne. De betekenis was aanvankelijk "gemeenschappelijk, collectief".[2] Dezelfde betekenisontwikkeling naar "kwaadaardig, wreed" heeft ook in het Nederlands plaatsgehad, zie gemeen.
- Werkwoord 2 en zelfstandig naamwoord: bekend sinds ca. 1300, van Oudfrans meien (<Latijn medianus/medius).[3]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to mean |
he/she/it | means |
verleden tijd | meant |
voltooid deelwoord |
meant |
onvoltooid deelwoord |
meaning |
gebiedende wijs | mean |
mean
- overgankelijk bedoelen, doelen op
- «What do you mean?»
- Wat bedoel je/Wat bedoelt u?
- «What do you mean?»
- overgankelijk aanduiden [2], betekenen
- «What does that word mean?»
- Wat betekent dat woord?
- «What does that word mean?»
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
mean | meaner | meanest |
mean
- gemeen, kwaadaardig, vals [3]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mean | means |
mean
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to mean |
he/she/it | means |
verleden tijd | meaned |
voltooid deelwoord |
meaned |
onvoltooid deelwoord |
meaning |
gebiedende wijs | mean |
mean
- overgankelijk, (wiskunde) het gemiddelde berekenen
mean
- ↑ mean (v.1), Online Etymology Dictionary
- ↑ mean (adj.1), Online Etymology Dictionary
- ↑ mean, Online Etymology Dictionary
vervoeging van |
---|
mear |
mean
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mear
Categorieën:
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Erfwoord in het Engels
- Werkwoord in het Engels
- Overgankelijk werkwoord in het Engels
- Bijvoeglijk naamwoord in het Engels
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Wiskunde in het Engels
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 4
- Werkwoordsvorm in het Spaans