manchet
Uiterlijk
- man·chet
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handboord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1731 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manchet | manchetten |
verkleinwoord | manchetje | manchetjes |
- een dubbele of stevige stof rond de opening van de mouw of hals
- hulpstuk om een granaat op zijn plaats te houden in een kanonloop
1. een dubbele of stevige stof aan rond de opening van de mouw of hals
- Het woord manchet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manchet" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "manchet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be