liep
Uiterlijk
- liep
vervoeging van |
---|
lopen |
liep
- enkelvoud verleden tijd van lopen
- Ik liep.
- Jij liep.
- Hij, zij, het liep.
- Hij liep met zijn vriendin op het strand.
- Ik liep.
- ▸ Meteen liep ik naar mijn tent die onder het gewicht van de sneeuw voor de helft bleek te zijn ingestort.[1]
- liep mis
- Het woord liep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "liep" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be