landelijk
Uiterlijk
- lan·de·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | landelijk | landelijker | landelijkst |
verbogen | landelijke | landelijkere | landelijkste |
partitief | landelijks | landelijkers | - |
landelijk
- met betrekking tot of geldend voor het hele land
- De gemeentelijke verkiezingen worden overschaduwd door de landelijke politiek.
- De landelijke museumdag trok veel bezoekers.
- met betrekking tot minder bevolkte, niet-stedelijke gebieden
- Het aantal inwoners in een landelijke omgeving neemt gestaag af.
- [1] nationaal
- [2] plattelands, rustiek
- [1] gemeentelijk, Europees
- [2] stedelijk
2. met betrekking tot minder bevolkte, niet-stedelijke gebieden
- Het woord landelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "landelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be