kneedbaar
Uiterlijk
- kneed·baar
- Naamwoord van handeling van kneden met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kneedbaar | kneedbaarder | kneedbaarst |
verbogen | kneedbare | kneedbaardere | kneedbaarste |
partitief | kneedbaars | kneedbaarders | - |
kneedbaar
- wat door bewerken met de handen soepel gemaakt kan worden
- Laat het mengsel koken tot een theelepeltje stroop in een glas water een balletje vormt dat nog kneedbaar is met de vingers. [1]
- als iemands mening of gedrag zich kan aanpassen
- Oudere arbeidskrachten zuchten onder vooroordelen - ze zouden vaker ziek zijn, minder kneedbaar en te duur. [2]
- Het woord kneedbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kneedbaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Janneke Vreugdenhil NRC 4 september 2015
- ↑ Wouter van Cleef NRC 10 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be