keten
Uiterlijk
- ke·ten
- [A] via Middelnederlands keteken van Latijn catena, in de betekenis van ‘ketting’ aangetroffen vanaf 1240 [1] [2] [3] [4]
- [B] afgeleid van keet zn "herrie, drukte; plezier" met het achtervoegsel -en [5] [6]
- [C] keet zn "gebouwtje voor tijdelijk verblijf" met de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keten | ketens ketenen |
verkleinwoord | ketentje | ketentjes |
- uit losse, vaak metalen, schakels in een enkele rij aaneengeregen voorwerp
- ▸ En men stelde zich voor hoe de machtige Nicolaas, ieder jaar op zijn feestdag, de duivel in ketenen sloeg en geboeid met zich meevoerde.[7]
- (figuurlijk) iets waardoor men gebonden is, dat de vrijheid belemmert
- Hij wist zijn ketenen te verbreken en zijn vrijheid te herwinnen.
- (figuurlijk) onderling in verband staande rij van gelijksoortige zaken
- Het eiland wordt doorsneden door een keten van vulkanen.
- (figuurlijk) vergelijkbare bedrijven op verschillende plaatsen die samen naar hun klanten als een geheel functioneren
- Hij bouwde het eethuisje van zijn ouders uit tot een keten van restaurants.
- (figuurlijk) in de tijd opeenvolgende reeks van gelijksoortige verschijnselen
- Het conflict ontstond door een keten van misverstanden.
|
|
1. uit losse, vaak metalen, schakels in een enkele rij aaneengeregen voorwerp
vervoeging van |
---|
ketenen |
[A] keten
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ketenen
- Ik keten.
- gebiedende wijs van ketenen
- Keten!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ketenen
- Keten je?
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
keten |
keette |
gekeet |
zwak -t | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onbepaalde wijs.
[B] keten
- inergatief (informeel) lol trappen, op een rumoerige manier plezier hebben
- ▸ Het werkt niet als je zo’n wedstrijd ernstig en strak probeert te leiden: mijn doelstelling is gewoon lekker te keten en veel plezier te maken.[8]
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onbepaalde wijs van een werkwoord.
- keet (lol)
de [C] keten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord keet
- Het woord keten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[9] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ keten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ keten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "keten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ keten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
- ↑ “Niemand houdt Beau van Erven Dorens tegen” (14 november 2014), BN DeStem
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %