Naar inhoud springen

kavelen

Uit WikiWoordenboek
  • ka·ve·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kavelen
kavelde
gekaveld
zwak -d volledig

kavelen [2]

  1. verloten
  2. splitsen
  3. verdelen in kavels
  4. overwegen

de kavelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kavel
82 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]