halfuur
Uiterlijk
- half·uur
- samenstelling van half en uur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halfuur | halfuren |
verkleinwoord | halfuurtje | halfuurtjes |
het halfuur o
- (tijdrekening) een periode van 30 minuten
- Het was in een halfuurtje voor elkaar.
- ▸ Met een plons sprong Goldie naast me het hete water in. Goldie en Barbie hadden me binnen een halfuur al ingehaald en waren ook gearriveerd bij de rivier.[1]
- Het woord halfuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halfuur" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be