finna

Faeröers

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Oudnoorse finna.

Werkwoord

finna

1. vinden

IJslands

Uitspraak

• IPA: /ˈfɪnːa/

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Oudnoorse finna.

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd		voltooid deelwoord (supinum)
	3e pers enk.	1e pers mv.
finna	fann	fundum	fundið
	volledig

Werkwoord

finna

1. vinden
2. ontmoeten
3. voelen

Oudnoords

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Proto-Germanische *finþanan.

Werkwoord

finna

1. vinden

Zweeds

Uitspraak

• IPA: /ˈfɪnˌa/

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van het Oudnoorse finna.

stamtijd
infinitief	verleden tijd	supinum
finna	fann	finnande
	volledig

Werkwoord

finna

1. vinden