ette
Uiterlijk
- et·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ette | etten |
verkleinwoord | - | - |
ette
- (geschiedenis) iemand uit Drenthe die voor dat gewest een zekere overheidsfunctie vervulde[1]
- Hij lijkt deze functie echter alleen in naam te vervullen, zoals blijkt uit zijn eigen verklaring toen hij in 1686 benoemd werd tot ette, "dat niet hij maer sijn soon Evert Wolter van Rossum van anvanck tot noch toe solliciteur waer geweest en als noch is." [2]
vervoeging van |
---|
etten |
ette
- enkelvoud verleden tijd van etten
- Ik ette.
- Jij ette.
- Hij, zij, het ette.
- Ik ette.
- Het woord 'ette' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Gerding, M.A.W. (2003). Encyclopedie van Drenthe, deel 1, p. 299. Uitg.: Van Gorcum, ISBN 9789023239321.
- ↑ Sanden, W. van der (2010). Nieuwe Drentse Volksalmanak 2009, p. 2. Uitg.: Van Gorcum, ISBN 9789023246015.