encoger
Uiterlijk
- en·co·ger
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
encoger |
encogía |
encogido |
volledig |
encoger
- onovergankelijk krimpen, samentrekken
- overgankelijk doen krimpen
- intrekken (van lichaamsdeel)
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
encoger |
encogía |
encogido |
volledig |
encoger