embonpoint
Uiterlijk
- Geluid: embonpoint (hulp, bestand)
- em·bon·point
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezetheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1816 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | embonpoint | embonpoints |
verkleinwoord | - | - |
- (formeel) buikje
- Het woord embonpoint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "embonpoint" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "embonpoint" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ embonpoint op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be