discursief
Uiterlijk
- Geluid: discursief (hulp, bestand)
- dis·cur·sief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘redenerend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
- afgeleid van het Franse discursif (met het voorvoegsel dis-) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | discursief | discursiever | discursiefst |
verbogen | discursieve | discursievere | discursiefste |
partitief | discursiefs | discursievers | - |
discursief [4]
- Het woord discursief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "discursief" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "discursief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ discursief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be