criticus
Uiterlijk
- cri·ti·cus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beoordelaar’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- met het achtervoegsel -icus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | criticus | critici |
verkleinwoord | criticusje | criticusjes |
de criticus m
- iemand die veel kritiek levert
- Liberale Russische politicus en Poetin-criticus Boris Nemtsov op straat in Moskou vermoord. [2]
- (beroep) iemand die beroepsmatig kunst beoordeelt
- Karel van het Reve was een belangrijke literatuurcriticus in Nederland.
- ▸ Ik kon mij voorstellen dat haar poëzie compromisloos experimenteel zou zijn, en van een aantrekkelijke eenzelvige gekte, die in feite een getormenteerde en door geen criticus begrepen verschijningsvorm was van passie die woedde als een uitslaande brand.[3]
2. (beroep) iemand die beroepsmatig kunst beoordeelt
|
- Het woord criticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "criticus" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "criticus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.nu.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be