breedbek
Uiterlijk
- breed·bek
- samenstelling van breed bn en bek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | breedbek | breedbekken |
verkleinwoord | breedbekje | breedbekjes |
de breedbek m
- (zoötomie) dier met een brede bek
- Grauers breedbek, Kaapse breedbek, grijskopbreedbek, kleine smaragdbreedbek, papegaai-breedbek, roodflankbreedbek, smaragdbreedbek, wenkbrauwbreedbek
- breedbekboszanger, breedbekkikker, breedbekmanakin, breedbekpapegaai, breedbekprion, breedbekscharrelaar, breedbekstrandloper, breedbektiran
- Het woord 'breedbek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.