besprong
Uiterlijk
- be·sprong
vervoeging van |
---|
bespringen |
besprong
- enkelvoud verleden tijd van bespringen
- Ik besprong.
- Jij besprong.
- Hij, zij, het besprong.
- Ik besprong.
- Het woord besprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.