bespelen
Uiterlijk
- be·spe·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bespelen |
bespeelde |
bespeeld |
zwak -d | volledig |
bespelen
- overgankelijk muziek maken op een muziekinstrument
- Mijn oma bespeelt een piano.
- overgankelijk iemand tot iets aanzetten, invloed hebben op
- De nieuwe medewerker liet zich makkelijk bespelen.
- De politicus wist zijn publiek meesterlijk te bespelen.
1. muziek maken op een muziekinstrument
- Het woord bespelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %