beamer
Uiterlijk
- [B] /bə'amər/
- [A] bea·mer
- [B] be·a·mer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beamer | beamers |
verkleinwoord |
[A] de beamer m
- projector voor elektronische beelden van computer, dvd, televisie enz.
- In alle klaslokalen van de school zijn digiborden met beamers aanwezig.
[B] de beamer m
- instemmer, bevestiger
- ▸ Nimmer, bij voorbeeld, had zijne oude baker eerbiediger toehoorder en getrouwer beämer harer duizend en een spook- en tooversprookjes aangetroffen dan bij den lieven Johannes.[1]
- Het woord beamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beamer" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Petrus de Wacker van Zon [= Bruno Daalberg]“Jan Perfect of De weg der volmaking, vertoond in het leven en de zonderlinge lotgevallen van een voornaam wijsgeer” (1834 - derde druk), J. Immerzeel Jr., Amsterdam, p. 17 op dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 90 %