bagger
Uiterlijk
- bag·ger
- In de betekenis van ‘slijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1526 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bagger | baggers |
verkleinwoord | - | - |
- opgebaggerd sediment, natte modder
- Je hebt bagger aan je laarzen. Doe ze uit!
- (figuurlijk), (informeel) iets slechts, iets waardeloos
- Ik vind het allemaal bagger.
- tropische zuigvis
vervoeging van |
---|
baggeren |
bagger
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baggeren
- Ik bagger.
- gebiedende wijs van baggeren
- Bagger!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baggeren
- Bagger je?
- Het woord bagger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bagger" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bagger" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %