badhotel

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  badhotel    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• bad·ho·tel

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  bad zn  en  hotel zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	badhotel	badhotels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het badhotel o

1. (horeca) hotel in een badplaats

   ▸ In verband met een brand is vannacht in Renesse uit voorzorg een hotel ontruimd. Pal naast het Badhotel Renesse stond een schuurtje in brand.

Gangbaarheid

• Het woord badhotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.