anfangen
Uiterlijk
- Geluid: anfangen (Oostenrijks) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈanˌfaŋən/
- an·fan·gen
- Sinds de 9e eeuw gebruikt. Komt van het Middelhoogduitse anvāhen ww , dat weer van het Oudhoogduitse anafāhan ww stamt. In de overige West-Germaanse talen betekent het het partikelwerkwoord "vastpakken, aanpakken". Vergelijk ook het Middelnederduitse anvangen ww , het Middelnederlandse aenvangen ww en het Oudengelse onfōn ww .
- Duits werkwoord met het voorvoegsel an-
Naar frequentie | 1023 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
anfangen /ˈanˌfaŋən/ |
fing an /ˌfɪŋ ˈʔan/ |
angefangen /ˈangəˌfaŋən/ |
onregelmatig | volledig | hulpwerkwoord: haben |
anfangen
- overgankelijk iets aanpakken, met iets beginnen
- «Eine Arbeit, einen Brief, eine Freundschaft, ein Gespräch anfangen.»
- Een karwei, een brief, een vriendschap, een gesprek beginnen.
- «Sie fingen wieder an zu singen./Sie fingen wieder zu singen an.»
- Ze begonnen weer te zingen.
- «Die Musiker werden in wenigen Momenten anfangen zu spielen./Die Musiker werden in wenigen Momenten zu spielen anfangen.»
- De muzikanten zullen over enige minuten beginnen te spelen.
- «Eine Arbeit, einen Brief, eine Freundschaft, ein Gespräch anfangen.»
- overgankelijk een opleiding, een beroepsmatige arbeid beginnen
- «Am 1. August können Sie bei uns anfangen.»
- Op 1 augustus kunt u bij ons beginnen.
- «Am 1. August können Sie bei uns anfangen.»
- overgankelijk beginnen te praten
- «Er fing seinen Vortrag mit äußerst scharfen Worten an.»
- Hij begon zijn betoog met uiterst scherpe bewoordingen.
- «Er fing seinen Vortrag mit äußerst scharfen Worten an.»
- overgankelijk, (spreektaal) een bepaald thema aansnijden
- «Er fing immer wieder von Wirtschaftpolitik an.»
- Hij begon steeds weer over de economische politiek.
- «Nun fang du auch noch damit/davon an!»
- Begin jij hier ook al mee?
- «Er fing immer wieder von Wirtschaftpolitik an.»
- overgankelijk gebruiken, iets maken van, aan moeten met
- «Sie weiß etwas mit ihrer Freizeit anzufangen.»
- Ze weet iets van haar vrije tijd te maken.
- «Schon damals wusste er nichts mit Religion anzufangen.»
- Toen wist hij ook al niet wat hij met religie aan moest.
- «Ich kann mit der Musik nichts anfangen.»
- Ik kan niets beginnen met die muziek.
- «Sie weiß etwas mit ihrer Freizeit anzufangen.»
- overgankelijk doen, maken, handhaven, aanpakken
- «Was soll sie nachher anfangen?»
- Wat moet ze daarna doen?
- «Die Sache muss richtig/darf nicht verkehrt angefangen werden.»
- Die zaak moet op de juiste manier/mag niet verkeerd aangepakt worden.
- «Was soll sie nachher anfangen?»
- onovergankelijk (met iets) beginnen, zijn aanvang nemen
- «Die Sicherheitszone fängt dort drüben an.»
- De veiligheidszone begint daarginds.
- «Der Unterricht fing bereits vor einer Stunde an.»
- De les is al een uur geleden begonnen.
- «(ironisch) Na, das fängt ja (wieder) gut/schön/heiter/nett an!»
- Nou, dat begint al weer mooi...!
- «Die Sicherheitszone fängt dort drüben an.»
- [1]: (spreektaal) angefangen haben
begonnen zijn, schuldig zijn aan het beginnen van een ruzie
- [1]: (spreektaal) ein Verhältnis anfangen of etwas mit jemandem anfangen
een liefdesrelatie met iemand beginnen
- [2]: (ganz) von vorn(e) anfangen of (ganz) von klein auf anfangen
van onderaan beginnen
- [5]: mit jemandem ist nichts anzufangen
Daar kun je niets mee beginnen (de persoon is niet aanspreekbaar).
anfangen
anfangen
Categorieën:
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 8
- Woorden in het Duits met audioweergave
- Woorden in het Duits met IPA-weergave
- Voorvoegsel an- in het Duits
- Onregelmatig werkwoord in het Duits
- Scheidbaar werkwoord in het Duits
- Werkwoord in het Duits
- Overgankelijk werkwoord in het Duits
- Spreektaal in het Duits
- Onovergankelijk werkwoord in het Duits
- Woorden in het Nedersaksisch
- Werkwoord in het Nedersaksisch
- Woorden in het Oost-Fries
- Werkwoord in het Oost-Fries