achteloos
Uiterlijk
- ach·te·loos
- In de betekenis van ‘onoplettend’ voor het eerst aangetroffen in 1550 [1]
- afgeleid van acht (ook stam van het werkwoord achten) met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | achteloos | achtelozer | achteloost |
verbogen | achteloze | achtelozere | achtelooste |
partitief | achteloos | achtelozers | - |
achteloos
- zonder de vereiste belangstelling, zorg, achting, nadenkendheid of aandacht
- Die achteloze jongen keek niet eens op toen hij het afval op straat gooide.
- De achteloze manier waarop hij zijn verlies nam was zeer bewonderenswaardig.
- ▸ Vijf luidruchtige seconden later trok hij zijn shirt uit en achteloos wierp hij het kledingstuk in de schoot van zijn vriendin.[3]
1. zonder de vereiste belangstelling of zorg
- Het woord achteloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "achteloos" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "achteloos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be