Naar inhoud springen

accessoir

Uit WikiWoordenboek
  • ac·ces·soir
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen accessoir accessoirder accessoirst
verbogen accessoire accessoirdere accessoirste
partitief accessoirs accessoirders -

accessoir

  1. toegevoegd aan of onderdeel van iets dat groter of belangrijker is
  • accessoir eindplaatje
    (medisch) verbinding tussen een spiervezel en een vezel van het autonome zenuwstelsel
  • accessoir recht
    (juridisch) recht dat iemand alleen kan hebben wanneer hij een ander, belangrijker recht bezit
82 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[7]
  1. Heemskerk, J. & W. Zonneveld
    Uitspraakwoordenboek (2000) Het Spectrum, Utrecht; ISBN 90 274 4482 X; p. 54
  2. accessoire op website VRT-Taalnet: vrt.be; geraadpleegd 2018-08-23
  3. Accessoires: ‘akseswares’ of ‘asseswares’? (30 januari 2016) op website: OnzeTaal.nl; geraadpleegd 2018-08-23
  4. Boon, C.A. den & D. Geeraerts (red.)
    Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14e druk (2005) Van Dale Lexicografie Utrecht/Antwerpen; cd-rom
  5. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  6. accessoir op website: Etymologiebank.nl
  7. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be