20-jarig
Uiterlijk
- 20-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 20-jarig |
verbogen | 20-jarige |
partitief | 20-jarigs |
20-jarig
- 20 jaren durend
- Gedurende dit 20-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 20 jaar
- Bij de brand viel helaas een 20-jarig slachtoffer.
- Het woord 20-jarig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.