triomferen
- Geluid: triomferen (hulp, bestand)
- tri·om·fe·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
triomferen |
triomfeerde |
getriomfeerd |
zwak -d | volledig |
triomferen
- onovergankelijk de overwinning (triomf) behalen of behaald hebben