Paddan-Aram
Paddan-Aram (Hebreeuws: פדנה ארם, "het gebied van Aram", mogelijk identiek aan sedeh-Aram, "gebied van Aram"[1]) was volgens het Bijbelboek Genesis een vroeg Aramees koninkrijk in Mesopotamië, gelegen in het noorden van Aram-Nahraïm. Paddan-Aram lag tussen de twee rivieren Tigris en de Eufraat. De hoofdstad van Paddan-Aram was Charan.
In de Hebreeuwse Bijbel
Paddan-Aram of Padan komt elf keer in de Hebreeuwse Bijbel voor, allemaal in Genesis.
Charan, gelegen in Paddan-Aram, was de stad waar Abraham en zijn vader Terach woonden terwijl ze na het verlaten van Ur der Chaldeeën op weg waren naar Kanaän.[2] Abraham stuurde zijn knecht terug naar deze plek om een vrouw voor zijn zoon Isaak te vinden.
Abrahams neef Betuel, de zoon van Nachor en Milka en vader van Laban en Rebekka, woonde in Paddan-Aram[3] Rebekka stuurde Jakob ernaartoe, uit de buurt van Esau, om toevlucht daar te vinden. In Mesopotamië trouwde Jakob met Lea en later met Rachel, beiden dochters van zijn oom Laban.[4]
In Rabbijnse interpretatie
Rabbi Isaac leerde dat de mensen van Paddan-Aram schurken waren en dat Rebekka was als een lelie onder de doornen. Rabbi Isaac beschouwde Rebekka's verblijf in Paddan-Aram dus als symbool van Israël onder de volken.