een zogende moeder
  • zo·gen
  • In de betekenis van ‘laten zuigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands sōghen ‘laten zuigen, i.h.b. van moedermelk’, ontwikkeld uit Oergermaans *saugijan- ‘doen zuigen’, causatief bij *sūgan- ‘zuigen’, waaruit zuigen; zie aldaar.[2] Evenals Nederduits sögen, Duits säugen ‘de borst krijgen’ en IJslands seygja.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zogen
zoogde
gezoogd
zwak -d volledig

zogen

  1. overgankelijk het te drinken geven van moedermelk
    • Zij zoogde haar kindje. 
vervoeging van
zuigen

zogen

  1. meervoud verleden tijd van zuigen
    • Wij zogen. 
    • Jullie zogen. 
    • Zij zogen. 
97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]