zijde
- zij·de
- [1] erfwoord via Middelnederlands side zn van Oudnederlands sīda zn , aangetroffen vanaf 1151 (Reimbibel); gaat terug op Oergermaans *sīdōn- ‘flank, uiteinde’, zoals Duits Seite en Engels side, uitbreiding van het bijvoeglijk naamwoord *sīdaz ‘breed, wijd’ (waaruit zijd in ‘wijd en zijd’), dat terug op Proto-Indo-Europees *sh₁i-tó- gaat [1] [2]
- [2] via Middelnederlands side en middeleeuws Latijn sida van klassiek Latijn saeta "borstelig dierenhaar"; cognaat met Duits Seide dat ook op "sida" teruggaat en met Frans soie en Spaans seda die zich uit "saeta" hebben ontwikkeld [3] [4]
1. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zijde | zijden zijdes |
verkleinwoord |
2. | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | zijde | |
verkleinwoord |
- grenslijn van een tweedimensionale figuur of het grensvlak van een lichaam
- De ene zijde is beschreven, de andere is leeg gelaten.
- Na een paar jaar had iedereen aan beide zijden het steeds moeilijker zich te herinneren waar die hele oorlog nu eigenlijk om begonnen was
- zeer zachte stof gemaakt van cocons van de zijderups
- Deze rok is van zijde.
|
1. kant
2. vezel van de cocon van de zijdevlinder
- Het woord zijde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijde" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.