• zij·de
1. enkelvoud meervoud
naamwoord zijde zijden
zijdes
verkleinwoord
2. enkelvoud meervoud
naamwoord zijde
verkleinwoord

de zijdev / m

  1. grenslijn van een tweedimensionale figuur of het grensvlak van een lichaam
    • De ene zijde is beschreven, de andere is leeg gelaten. 
    • Na een paar jaar had iedereen aan beide zijden het steeds moeilijker zich te herinneren waar die hele oorlog nu eigenlijk om begonnen was 
  2. zeer zachte stof gemaakt van cocons van de zijderups
    • Deze rok is van zijde. 
  • zij (uitspraakvariant, alleen nog ganbaar in de betekenis "kant")
  • [1] kant, zijkant
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]