scooter
  • scoo·ter
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘tweewielig motorvoertuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1951 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord scooter scooters
verkleinwoord scootertje scootertjes

de scooterm

  1. (verkeer) motorrijtuig met twee kleine, brede wielen en een lage treeplank
    • De tweetaktscooter is een nog grotere vuilspuiter dan gedacht. Scooters met dit ouderwetse type motor - herkenbaar aan het knetterende geluid - zijn tot duizenden malen vuiler dan een moderne bestelbus. Een ban op tweetakt zou in stedelijke gebieden lokaal tot een enorme verbetering van de luchtkwaliteit kunnen leiden, blijkt uit een studie in Nature. [2] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]