• mo·tor·rij·tuig
  • In de betekenis van ‘officiële benaming voor auto's en motorfietsen’ voor het eerst aangetroffen in 1905 [1]
  • samenstelling van  motor  en  rijtuig 
enkelvoud meervoud
naamwoord motorrijtuig motorrijtuigen
verkleinwoord - -

het motorrijtuigo

  1. (verkeer) volgens de definitie van de Nederlandse Wegenverkeerswet: door een motor voortbewogen, niet langs rails geleid voertuig
  2. (spoorwegen) spoorvoertuig voor het vervoer van reizigers of post dat zichzelf, zonder aan andere voertuigen vastgekoppeld te zijn, kan voortbewogen
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]