plafond
- pla·fond
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zoldering’ voor het eerst aangetroffen in 1695 [1]
- van Frans plafond [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plafond | plafonds |
verkleinwoord | plafonnetje | plafonnetjes |
het plafond o
- bovenkant van een ruimte in een gebouw
- Het plafond stortte naar beneden.
- (figuurlijk) hoogste niveau, punt waarop geen verdere groei mogelijk is
- Hij bereikte zijn plafond op dertigjarige leeftijd.
- [1] vloer
- kredietplafond (2), prijsplafond (2), salarisplafond (2), systeemplafond
- plafondbetimmering, plafondhanger, plafondlamp, plafondlat, plafondlicht, plafondmortel, plafondnagel, plafondschildering (1), plafondschroot, plafondstelsel
- «het glazen plafond»
- het niveau van functies waarboven een emancipatieproces nauwelijks effect heeft
- «het glazen plafond»
1. de bovenkant van een ruimte in een gebouw
- Het woord plafond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plafond" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "plafond" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ plafond op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /plɑˈfɔ̃/
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
plafond | le plafond | plafonds | les plafonds |
plafond m