metta
- met·ta
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
metta
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette
metta
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette
metta
- voltooid (verleden) deelwoord van mette
metta
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van mette
- met·ter
metta
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast mette, zie aldaar
metta
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van metta
metta
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van metta
metta
- voltooid (verleden) deelwoord van metta
metta
- gebiedende wijs van metta
metta
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette
metta
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette
metta
- voltooid (verleden) deelwoord van mette
metta
- gebiedende wijs van mette
metta
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van mette
metta
- (nominatief onbepaalde vrouwelijke vorm enkelvoud)
- ↑ Taalhervorming vanaf 1 augustus 2012:
Ny rettskriving for 2000-talet, punt 3.1.5 (in het Nynorsk)