• met·ta
Naar frequentie zeldzaam

metta

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette

metta

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette

metta

  1. voltooid (verleden) deelwoord van mette

metta

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van mette


  • met·ter

metta

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast mette, zie aldaar

metta

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van metta

metta

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van metta

metta

  1. voltooid (verleden) deelwoord van metta

metta

  1. gebiedende wijs van metta

metta

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette

metta

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van mette

metta

  1. voltooid (verleden) deelwoord van mette

metta

  1. gebiedende wijs van mette

metta

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van mette

metta

  1. verouderde spelling of vorm van mette tot 2012 [1]
(nominatief onbepaalde vrouwelijke vorm enkelvoud)
  1. Taalhervorming vanaf 1 augustus 2012:
    Ny rettskriving for 2000-talet, punt 3.1.5 (in het Nynorsk)