medicijn
- me·di·cijn
- [A] van Middelnederlands medicine dat teruggaat op Oudfrans medecine of direct op Latijn medicina, in de betekenis ‘geneesmiddel’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2] [3]
- [B] van Middelnederlands medicijn / medecijn van Frans médecin [4] [2]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | medicijn | medicijnen |
verkleinwoord | medicijntje | medicijntjes |
[A] de medicijn v / m, het medicijn o
- (medisch) chemische stof die een bepaalde, gewenste werking op het (dierlijk of menselijk) lichaam uitoefent
- Het niet op de juiste manier slikken van medicijnen kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid.
- medicijnen voorschrijven
- medicijnencocktail, medicijnfabriek, medicijnhamsteren, medicijnkast, medicijnkastje, medicijnknaak, medicijnlijn, medicijnman, medicijnmeester, medicijnvrouw
1. een chemische stof die een bepaalde, gewenste werking op het (dierlijk of menselijk) lichaam uitoefent
medicijnen voorschrijven
|
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | medicijn | medicijns |
verkleinwoord |
[B] de medicijn m
- (verouderd) iemand die anderen van kwalen kan genezen
- Het woord medicijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "medicijn" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 medicijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "medicijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Hieremias Drexelius (vert. Franciscus De Smidt)“De sonne-bloeme.”, herdruk (1700), Gapar van Gaesbeeck, Antwerpen, p. 509
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be