manna
- man·na
- via Middelnederlands manna, laat Latijn manna en Oudgrieks μάννα (mánna) van Hebreeuws מָן zn (man), in de betekenis van ‘hemels voedsel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manna | - |
verkleinwoord | - | - |
het manna o
- (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) (religie) voedsel dat uit de hemel komt voor de Israëlieten tijdens hun tocht uit Egypte naar Kanaän; het Hebreeuwse woord is 'man'; dat kan in Ex. 16:15 ook worden begrepen als 'wat?' (14×: Ex. 16:15, 16:31 +, Num. 11:6 +, Deut. 8:3 +, Joz. 5:12 +, Ps. 78:24, Neh. 9:20; ook 3× in NT)
- (plantkunde) Fraxinus ornus pluim-es of manna-es
- (figuurlijk) iets dat men gratis, zonder inspanning heeft gekregen
- ▸ Het startkapitaal was dus gratis, manna uit de hemel.[5]
- man (Hebreeuws)
- Het woord manna staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manna" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ manna op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "manna" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
manna