mals
- mals
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mals | malser | malst |
verbogen | malse | malsere | malste |
partitief | mals | malsers | - |
mals
- (voeding) zacht en sappig (van vlees en groenten)
- Wat een heerlijk mals stukje vlees is dit, zeg!
- (figuurlijk) (wanneer gebruikt in combinatie met niet) moeilijk (zie ook #Uitdrukkingen en gezegden)
- De vragen op het examen waren niet mals!
- (figuurlijk) (wanneer gebruikt in combinatie met niet) ruw of hard (zie ook #Uitdrukkingen en gezegden)
- De kritiek was niet mals.
- malsch (Oudnederlands, Limburg)
- Dat is niet mals
Dat valt niet mee, dat is geen kleinigheid
1. zacht en sappig
mals
- partitief van de stellende trap van mal
- Het woord mals staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mals" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "mals" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mals op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be