knikken
- knik·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knikken |
knikte |
geknikt |
zwak -t | volledig |
knikken
- een verticale beweging met het hoofd maken
- Hij knikte een snelle groet in het voorbijgaan.
- ▸ Ik knikte en wees naar beneden in de richting van de groene plas.[3]
- (werktuigbouwkunde) hoekig buigen
- geknik, knikarm, knikkebollen, knikbloem, knikgrens, knikker, knikkracht, knikpan, knikspant, knikstag
1. een verticale beweging met het hoofd maken
de knikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord knik
- Het woord knikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knikken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "knikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ knikken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.