keil
- keil
- zn [1]-[3], ww: van Duits Keil [1] [2] [3]
- zn [4], bn: via Bargoens en Jiddisch כּלי (keile) van כְּלִי zn (kli) (ondermeer) "fles", "glas" [4] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keil | keilen |
verkleinwoord | keiltje | keiltjes |
de keil m
- (techniek) stevig voorwerp met een rand waar twee vlakken elkaar onder een scherpe hoek raken; kan worden gebruikt om iets vast te klemmen, het wegrollen van een wiel te verhinderen of materiaal op een breuklijn verder te splijten
- Als je de smalle kant van de keil in de spleet duwt, kun je met een harde slag op de stompe kant het hout splijten.
- ▸ Een wig wordt ook wel een keg genoemd of keil en kan van verschillende materialen worden gemaakt.[5]
- (sport), (verouderd) oude benaming voor de kegel van de kegel- en bowlingbaan
- plat (kiezel-) steentje
- De keil moet laag over het water scheren, hij zal dan enkele keren uit het water springen.
- (Jiddisch-Hebreeuws) (verouderd) portie alcoholische drank
- ▸ Toch vond ik jenever niet lekker, een kop koffie lustte ik net zoo lief. Maar je kon er niet afblijven; soms dacht je: kom ik eet wat! maar inplaats van een stuk kaas nam je toch een keiltje.[6]
- [1] deurstopper, klem, klimhaak
- [2] bowling
- [3] ricochetschot
3. plat steentje
vervoeging van |
---|
keilen |
keil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keilen
- Ik keil.
- gebiedende wijs van keilen
- Keil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keilen
- Keil je?
keil
- Het woord keil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 3,0 3,1 keil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Weblink bron P. Geertsma“Wat is een wig?” (28 december 2016) op technischwerken.nl
- ↑ Weblink bron Weijl, Simon“Over alcoholzucht” (1927), Moonen & Van Pelt