klem
- klem
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klem | klemmen |
verkleinwoord | klemmetje | klemmetjes |
- (gereedschap) een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden
- Als je de twee gelijmde stukken een nachtje in de klem zet, komen ze goed vast te zitten.
- ▸ Grote omgevallen boomstammen zaten klem tussen de rotsen en waren geheel kaal en afgestompt door de sterke stroming die miljoenen liters smeltwater per dag uit de bergen moest verwerken.[1]
- klem zetten
iemand dwingen
- met klem vragen
met grote nadruk vragen
- ▸ `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[2]
|
1. een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden
klem zetten
|
vervoeging van |
---|
klemmen |
klem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klemmen
- Ik klem.
- gebiedende wijs van klemmen
- Klem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klemmen
- Klem je?
- Het woord klem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klem" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- klem
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | klem | klemmen | klemmer | klemmene |
genitief | klems | klemmens | klemmers | klemmenes |
klem, m
- klem
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | klem | klemmen | klemmer | klemmene |
klem, m