• golf
enkelvoud meervoud
naamwoord golf golven
verkleinwoord golfje golfjes

[A] de golfv / m

  1. meestal door de wind veroorzaakte verheffing van de waterspiegel
    • In een modern zwembad slaan de golven over de rand heen, zodat ze niet weerkaatsen tegen de wand. 
     Was hun koning, Willem de Veroveraar, niet tijdens een geweldige storm, dankzij de heilige Nicolaas, veilig van Normandië naar Engeland gevaren? Want Nicolaas was in staat de wind en de onstuimige kracht der golven te doen bedaren![8]
  2. (natuurkunde) natuurkundige verstoring die zich voortplant via een medium als water of lucht
  3. (figuurlijk) plotselinge tijdelijke toename van een verschijnsel
    • Een golf van vragen. 
    • In de derde feministische golf wordt gestreden voor gelijk loon voor gelijk werk. 
    • Spoelt er een linkse golf over Europa? 
  4. (aardrijkskunde) een grote baai
    • De Golf van Biskaje is een grote baai. 
  5. (elektronica) frequentieband voor radioverkeer
    • stem eens af op de korte golf! 
  • olie op de golven gieten
kalmeren door iets te zeggen of doen
  • groene golf
verkeersregeling waardoor voor een voertuig dat een geadviseerde snelheid voor een bepaalde route aanhoudt veel verkeerslichten op groen staan
vervoeging van
golven

[A] golf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van golven
    • Ik golf. 
  2. gebiedende wijs van golven
    • Golf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van golven
    • Golf je? 

[B] het golfo

  1. geen meervoud (sport) balspel waarbij een golfbal met een golfclub in een aantal slagen in de hole moet worden geslagen.
vervoeging van
golfen

[B] golf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van golfen
    • Ik golf. 
  2. gebiedende wijs van golfen
    • Golf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van golfen
    • Golf je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


  • golf
Naar frequentie 4004
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   golf     golfen     golfer     golfene  
genitief   golfs     golfens     golfers     golfenes  

[A] golf, m

  1. (aardrijkskunde) golf (baai)
    «Ved Persiske golf valgte Bahrain 1971 å bli selvstendig fremfor å gå med sju andre sjeikdømmer i Forente arabiske emirater.»
    Op de Perzische Golf koos Bahrein in 1971 onafhankelijk te worden en niet verder gaan met zeven andere sjeikstaten in de Verenigde Arabische Emiraten.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   golf     golfen     -     -  
genitief   golfs     golfens     -     -  

[B] golf, m

  1. (sport) golf (spel)
    «Golf er en vanskelig sport.»
    Golf is een moeilijke sport.


  • golf
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   golf     golfen     golfar     golfane  

[A] golf, m

  1. (aardrijkskunde) golf (baai)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   golf     golfen              

[B] golf, m

  1. (sport) golf (spel).
    «Golf er en vanskelig sport.»
    Golf is een moeilijke sport.


golf m

  1. (sport) golf; een balsport


  • golf
  1. Afgeleid van het Duitse Golf
  2. Leenwoord uit het Engels

golf monbezield

  1. (aardrijkskunde) golf; een grote baai
  2. (sport) golf; een balsport
  1. -
  2. sport monbezield
  1. záliv monbezield
  2. -


  • golf
enkelvoud meervoud
nominatief   golf     –  
genitief   golfün     –  
datief   golfe     –  
accusatief   golfü     –  
locatief   golfte     –  
ablatief   golften     –  

golf

  1. (sport) golf (balspel)