god
Niet te verwarren met: God, gód, gōd |
- Geluid: god (hulp, bestand)
- IPA: / ɣɔt / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /χɔt/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣɔt/
- (Limburg): /ɣɔd/
- god
- erfwoord, in de betekenis van ‘bovenmenselijk wezen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 776 [1]
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | god | goden |
verkleinwoord | godje | godjes |
de god m
- (religie) hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
- De god van de zee, de god van de oorlog.
- Waren de goden kosmonauten?
- versterkend voorvoegsel (krachtterm) heel erg, gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel; in feite samengesteld met God, maar geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.S
- Ze zitten de godganse dag achter de computer.
|
1. hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht...
|
|
- Het woord god staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "god" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "god" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ god op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden - Boston: Brill Publishers: p. 193-4.
- ↑ Peter Schrijver. 1991. The reflexes of the PIE laryngeals in Latin. Amsterdam - Atlanta: Rodopi: p. 441-2.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- god
- van Nederlands god
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | god | gode |
god
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- god
- [A] van Proto-Germaans *gudą, via Proto-West-Germaans *god
- [B] van Proto-Germaans *gōdaz, via Proto-West-Germaans *gōd
[A] god
- (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
- (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
- –
- God
[B] god
- god
Naar frequentie | 136 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
g enkelvoud | god | bedre | bedst |
o enkelvoud | godt | |||
meervoud | gode | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
gode | bedre | bedste |
god
- god in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- god
god
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- god
- van Middelengels god / God / godd / godde
enkelvoud | meervoud |
---|---|
god | gods |
god
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- god
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | god | goaden |
verkleinwoord | godsje |
god
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /ɣɒd/
- god
- van Middelnederlands god / got
god
- god
- [A] van Angelsaksisch god
- [B] van Angelsaksisch god / gōd
[A] god
- (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
- (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
[B] god
- god
- [A] van Oudsaksisch gad / god
- [B] van Oudsaksisch god / gōd
[A] god
[B] god
- Nedersaksisch: god, good, goot, got
- god
- van Oudnederlands god / got
god
- god
- [A] van Middelnederduits gad / god / got
- [B] van Middelnederduits god / got / gôt
[A] god
[B] god
- god
god
- god
- erfwoord van Oudnoords woord góðr, uit Germaans *gōda- “goed”, “geschikt”', verwant aan Nederlands goed, Engels good, Duits gut, enz.
Naar frequentie | 106 |
---|
god
- goed
- «Er det noen som har forslag til en god kake?»
- Heeft iemand een suggestie voor een goede taart?
- «Er det noen som har forslag til en god kake?»
«Fotballjentene, håndballjentene, skigutta og Oslo-filharmonikerne. De hevder seg i verdenstoppen. På samme måte skal vi vise at norsk næringsliv klarer seg internasjonalt. Trenger vi kanskje et nytt slagord? Det er typisk norsk å være god.»[1]
De voetbalmeiden, de handbalmeiden, de skijongens en het Oslo Philharmonisch Orkest. Ze beweren aan de wereldtop te staan. Op dezelfde manier moeten we laten zien dat het Noorse bedrijfsleven en de industrie het internationaal goed doen. Hebben we misschien een nieuwe slogan nodig? Het is typisch Noors om goed te zijn
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | god | bedre | best |
o enkelvoud | godt | |||
meervoud | gode | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
gode | bedre | beste |
- i god tid
op tijd
- godt nyttår / godt nytt år
Gelukkig Nieuwjaar!
- vær så god
alsjeblieft / dankjewel
- ↑ Weblink bron Noors premier Gro Harlem Brundtlands“Nyttårstale (Nieuwjaarstoespraak)” (1 januari 1992)
- god
god
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | god | betre | best |
o enkelvoud | godt | |||
meervoud | gode | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
gode | betre | beste |
- i god tid
op tijd
- godt nyttår / godt nytt år / godt nyår
Gelukkig Nieuwjaar!
- ver så god
alsjeblieft / dankjewel
- god
- [A] van Proto-Germaanse *gudą, via Proto-West-Germaanse *god
- [B] van Proto-Germaanse *gōdaz, via Proto-West-Germaanse *gōd
[A] god
[B] god
- god
- [A] van Proto-Germaans *gudą, via Proto-West-Germaans *god
- [B] van Proto-Germaans *gōdaz, via Proto-West-Germaans *gōd
[A] god
- (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
- (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
[B] god
- Middelnederduits: god, got, gôt
- Nedersaksisch: god, good, goot, got
- god
- van Middelengels god
god
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
god
- god
- [A] van Middelnederlands god / got
- [B] stam van goan ww met de uitgang -d
[A] god
[B] god