gierig
- gie·rig
- erfwoord via Middelnederlands van Oudnederlands girig, in de betekenis van ‘inhalig’ voor het eerst aangetroffen in 1100, op te vatten als afgeleid van Middelnederlands gier bn "begerig, gretig" met het achtervoegsel -ig [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gierig | gieriger | gierigst |
verbogen | gierige | gierigere | gierigste |
partitief | gierigs | gierigers | - |
gierig
- geen geld of bezit aan een ander willende geven
- Die gierige man wilde ons niet trakteren op een biertje nadat we hem hadden geholpen.
1. geen geld of bezit aan een ander willende geven
- Het woord gierig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gierig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gierig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "gierig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be