• dier
  • In de betekenis van ‘beest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: dier
Oudnederlands: dier
Germaans: *deuzan
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: deer (Angelsaksisch: dēor), Duits: Tier, (Oudhoogduits: tior), Fries: dier (Oudfries: diār)
Noord: Zweeds: djur, Deens/Noors: dyr, (Oudnoords: dýr, djór), IJslands: dýr, Faeröers: dýr, djór
Oost: Gotisch: dius
enkelvoud meervoud
naamwoord dier dieren
verkleinwoord diertje diertjes

het diero [3]

  1. (dierkunde) met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen
     Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe.[4]
  • Gewerveld dier.

dier

  1. (verouderd) genitief vrouwelijk enkelvoud van die
    «Het huis dier vrouw.»
    Het huis van die vrouw.
  2. (verouderd) genitief meervoud van die
    «Het gedrag dier lieden.»
    Het gedrag van die lui.
  • te dier zake
  • in dier voege
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dier dierder dierst
verbogen diere dierdere dierste
partitief diers dierders -

dier [6]

  1. kostbaar
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]


  • dier
  • Afgeleid van het Nederlandse dier

dier

  1. (dierkunde) dier


  • Afgeleid van het Oudfriese diār

dier

  1. dier


  • Afgeleid van het Oudhoogduitse durri

dier

  1. dor


dier

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen


enkelvoud meervoud
naamwoord dier diern / dieren
verkleinwoord

dier

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *deuzą

dier o

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *deuzą

dier o

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen


dier

  1. genitief meervoud van diera


dier

  1. (dierkunde) dier; met zintuigen uitgerust meercellig organisme dat zijn energie verkrijgt uit andere dierlijke of plantaardige organismen