Étymologie

modifier
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

spelen \Prononciation ?\

  1. Jouer.

Références

modifier
  • Mathilde Jansen, Nicoline van der Sijs, Fieke van der Gucht, Johan De Caluwe, Atlas van de Nederlandse Taal, Lannoo, 2017, page 135

Étymologie

modifier
À rapprocher de l'allemand spielen, de même sens.
Présent Prétérit
ik speel speelde
jij speelt
hij, zij, het speelt
wij spelen speelden
jullie spelen
zij spelen
u speelt speelde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben spelend gespeeld

spelen \speː.lǝː\

  1. Jouer.

Forme de verbe

modifier

spelen \speː.lǝː\

  1. Première personne du pluriel du présent de spelen.
  2. Deuxième personne du pluriel du présent de spelen.
  3. Troisième personne du pluriel du présent de spelen.

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]

Forme de nom commun

modifier
Neutre Indéfini Défini
Singulier spel spelet
Pluriel spel spelen

spelen \Prononciation ?\ neutre

  1. Pluriel défini de spel.