verlopen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch verlôpen. Equivalent to ver- +‎ lopen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vərˈloː.pə(n)/, /vɛrˈloː.pə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧lo‧pen
  • Rhymes: -oːpən

Verb

[edit]

verlopen

  1. (intransitive) to proceed, to go by
    De vergadering verliep voorspoedig en we waren op tijd klaarThe meeting went smoothly and we finished on time
  2. (intransitive) to expire, to become invalid
    Mijn paspoort verloopt volgende maand, dus ik moet snel een nieuwe aanvragenMy passport expires next month, so I need to apply for a new one quickly
  3. (intransitive, of colors) to fade
  4. (intransitive, of clocks) to go fast/slow, to go out of pace
    Klokken van standaard computersystemen verlopen wel 2 seconden per 6 tot 7 minuten. [1]
    Standard computer system clocks can be up to two seconds off per six to seven minutes.

Conjugation

[edit]
Conjugation of verlopen (strong class 7, prefixed)
infinitive verlopen
past singular verliep
past participle verlopen
infinitive verlopen
gerund verlopen n
present tense past tense
1st person singular verloop verliep
2nd person sing. (jij) verloopt, verloop2 verliep
2nd person sing. (u) verloopt verliep
2nd person sing. (gij) verloopt verliept
3rd person singular verloopt verliep
plural verlopen verliepen
subjunctive sing.1 verlope verliepe
subjunctive plur.1 verlopen verliepen
imperative sing. verloop
imperative plur.1 verloopt
participles verlopend verlopen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: verloop
  • Negerhollands: verloop

Participle

[edit]

verlopen

  1. past participle of verlopen

Declension

[edit]
Declension of verlopen
uninflected verlopen
inflected verlopen
positive
predicative/adverbial verlopen
indefinite m./f. sing. verlopen
n. sing. verlopen
plural verlopen
definite verlopen
partitive verlopens