synchroniseren

Dutch

Alternative forms

• synchroniseeren (superseded)

Etymology

Borrowed from English synchronize or from French synchroniser. Equivalent to synchroon +‎ -iseren.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌsɪn.xroː.niˈzeː.rə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: syn‧chro‧ni‧se‧ren
• Rhymes: -eːrən

Verb

synchroniseren

1. (transitive, intransitive) to synchronize

Conjugation

Conjugation of synchroniseren (weak)
infinitive	synchroniseren
past singular	synchroniseerde
past participle	gesynchroniseerd
infinitive	synchroniseren
gerund	synchroniseren n
	present tense	past tense
1st person singular	synchroniseer	synchroniseerde
2nd person sing. (jij)	synchroniseert, synchroniseer2	synchroniseerde
2nd person sing. (u)	synchroniseert	synchroniseerde
2nd person sing. (gij)	synchroniseert	synchroniseerde
3rd person singular	synchroniseert	synchroniseerde
plural	synchroniseren	synchroniseerden
subjunctive sing.1	synchronisere	synchroniseerde
subjunctive plur.1	synchroniseren	synchroniseerden
imperative sing.	synchroniseer
imperative plur.1	synchroniseert
participles	synchroniserend	gesynchroniseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• nasynchroniseren

 

Related terms

• synchroniciteit
• synchronisatie
• synchronisch
• synchroon