optellen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op (up) +‎ tellen (count).

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

optellen

  1. (arithmetic) to add

Conjugation

[edit]
Conjugation of optellen (weak, separable)
infinitive optellen
past singular telde op
past participle opgeteld
infinitive optellen
gerund optellen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular tel op telde op optel optelde
2nd person sing. (jij) telt op, tel op2 telde op optelt optelde
2nd person sing. (u) telt op telde op optelt optelde
2nd person sing. (gij) telt op telde op optelt optelde
3rd person singular telt op telde op optelt optelde
plural tellen op telden op optellen optelden
subjunctive sing.1 telle op telde op optelle optelde
subjunctive plur.1 tellen op telden op optellen optelden
imperative sing. tel op
imperative plur.1 telt op
participles optellend opgeteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Antonyms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: optel

Anagrams

[edit]